Kadaster 200 jaar bestuur
Categorie:
Markante personen
Kadaster: 200 jaar bestuur
Zacharias Klaasse
Conservator Kadastermuseum
Redacteur
Het Kadaster is vanaf het begin (1812) tot 1 juli 1970 onderdeel geweest van de Administratie der Belastingen van het ministerie van Financiën. En niet alleen onderdeel, maar ook ondergeschikt. Van 1 juli 1970 tot het kabinet Den Uyl (4 juni 1973) bleef het Kadaster nog bij Financiën, maar formeel los van de Belastingdienst. De positionering bij de Belastingdienst was soms lastig, want men had daar heel andere dingen in zijn hoofd dan technische problemen over metingen. Op het ministerie van Financiën was van 1816 tot 1826 niemand werkzaam die iets van het Kadaster wist. Dat veranderde toen er iets mis dreigde te gaan: in 1825 bleek dat de kadastrering veel te langzaam ging. Men had behoefte aan een betere basis voor de grondbelasting en die basis zou het Kadaster zijn, maar de kadastrering duurde te lang. Het werd hoog tijd dat iemand op het ministerie het Kadaster ging aansturen. Over die aansturing gaat dit artikel. Ook na 1825 was die aansturing nodig. Het ging met vallen en opstaan.
1826-1846: strijd om de leiding
Het Kadaster werd per 1 januari 1826 toegevoegd aan de Dienst der Registratie en Loterijen. Het zou niet de laatste keer zijn dat het Kadaster en de Loterijen organisatorisch op één hoop werden gegooid. Ook per 1 juli 1970 werden Kadaster en Staatsloterij onder één Directoraat-Generaal geplaatst. De veelgeprezen rechtszekerheid scheen prima bij de loterij te passen. In 1826 kreeg de Ingenieur-Verificateur in het Groothertogdom Luxemburg, J.A. Lipkens de leiding over de kadastrale opmetingen. Lipkens werd berucht om zijn voorkeur voor de zogenoemde Carré-methode (zie: https://fr.wikipedia.org/wiki/Méthode_des_moindres_carrés). Lipkens werd geboren te Maastricht in 1782. Hij was nog maar 20 jaar oud toen hij leraar in de Geodesie werd te Montbrisson in Zuid-Frankrijk. In 1830 werd hij Inspecteur-Generaal van het Kadaster in ’s-Gravenhage. Hij nam ontslag per 1 april 1843 en overleed in 1847 te Warmond.
J.A. Lipkens
Lipkens moest zich houden aan de bevelen van de Staatsraad, Administrateur van de registratie, het kadaster en de loterijen, J.P.E. Gericke (1785-1845). Deze Gericke is bekend geworden om zijn 111 circulaires over het Kadaster. In deze circulaires komen tal van onderwerpen aan bod: hij maakt metingen en schattingen eenvoudiger en voert andere berekeningsmethoden in voor de waarde van de percelen. Daarnaast verhoogt hij de personele capaciteit om het project te laten slagen: er komen meer landmeters en ook neemt hij 25 beambten aan die ondersteunen bij het schattingswerk. Het daadwerkelijke meetwerk wordt gedaan door controleurs en schatters, die lokaal worden aangeworven. In elke provincie vestigt Gericke hiertoe een speciaal bureau van het kadaster en ook krijgt elke provincie een inspecteur, die er niet zelden zelf op uittrekt om het meetwerk te controleren. Voor wat betreft het kadaster krijgt Gericke een uitzonderingspositie: hij is slechts aan de koning verantwoording schuldig. Dit leidt al snel tot een competentiestrijd met minister van Financiën Van Tets van Goudriaan. Wanneer de voltooiing van het kadaster nadert, ijvert Gericke voor het bijhouden ervan, om zo alle inspanningen niet nutteloos te laten zijn. In 1832 publiceert hij de eerste Instructie Kadaster. Van Tets meent echter dat hij daarmee zijn bevoegdheid te buiten gaat. Hij beklaagt zich over de kostbaarheid van de operatie en het feit dat Gericke zijn Instructie Kadaster zonder ruggespraak heeft uitgegeven. De koning komt tussenbeide en besluit dat het kadaster in stand moet blijven. Gericke gaat ook nadat het kadaster in oktober 1833 definitief is, zeer tegen de zin van Van Tets echter gewoon door met het uitgeven van verordeningen en circulaires ten behoeve van het Kadaster. Gericke krijgt op 1 februari 1834 eervol ontslag. Hij meent voor zijn verdiensten recht te hebben op een adellijke titel. Hij probeert al in 1822 adeldom te verkrijgen, maar pas in 1833 neemt Willem I hem als jonkheer op in de adelstand. De door hem zo gewenste titel van baron zou echter pas aan zijn zoon toevallen. Gericke koopt de heerlijkheid Herwijnen – een landgoed zonder landhuis – met als voornaamste doel deze naam aan zijn achternaam te kunnen toevoegen. De koning stelt Gericke uiteindelijk aan als gouverneur van Limburg, wat hij tot zijn dood bleef.
Per 1 augustus 1834 werd J.H. Kips benoemd tot ingenieur-verificateur van het Kadaster. Dat hield verband met een wijziging in de organisatie van het ministerie van Financiën, waarbij twee hoofdinspecteurs en één ingenieur-verificateur voor de zaken van het Kadaster werden toegevoegd. Op den duur verdween de functie van ingenieur-verificateur. Een schimmige periode volgde tot 1 april 1839. Op die datum werden – kort gezegd – de openbare registers en de administratie van het kadaster organisatorisch samengevoegd. De Raad van State adviseerde tot herinvoering van de functie van ingenieur-verificateur, omdat de bewaarders van de hypotheken en het kadaster niet veel verstand hadden van landmeetkunde. Kips was in feite de eerste Inspecteur van het Kadaster bij het ministerie van Financiën. Hij bleef dat tot 1 januari 1846, toen hem om gezondheidsredenen ontslag werd verleend. Kips had elf kinderen: één minder dan de auteur van dit artikel.
1846-1865: geen of weinig leiding
Na het ontslag van Kips volgde een periode van bijna 10 jaar waarin niemand uitdrukkelijk de belangen van het Kadaster behartigt op het ministerie van Financiën. Formeel werden die belangen waargenomen door “een ambtenaar der registratie”. Er werd ten departemente dus zelfs niet meer op de winkel gepast. Niemand zal er bij het Kadaster onder hebben geleden. De 23 bewaarders lieten hun bladschrijvers de akten overschrijven en hun klerken werkten de kadastrale boekhouding bij. De landmeters hadden bij hun aanstelling een brief van de ingenieur-verificateur gehad met de namen van de gemeenten waar zij metingen moesten uitvoeren. De tekenaars werkten de kaarten bij. Toch vond de minister dit een ongewenste toestand en benoemde eind 1855 de landmeter 1e klas L.A.C.J. van Aken aan het departement, die vanaf zijn jeugd bij het Kadaster werkte. In 1859 werd hij benoemd tot ingenieur-verificateur. Hij maakte in 1863 de eerste hermetingsvoorschriften, Hermeting was soms nodig omdat de bijhoudingsmetingen de eerste jaren na 1832 vaak slordig waren. Men was al tevreden als nieuwe percelen voldeden aan de minimale eisen van de Wet op de grondbelasting. Aan eisen van rechtszekerheid werd niet veel aandacht besteed. Veelzeggend is ook dat bijna alle oorspronkelijke veldwerken vernietigd werden zodra het minuutplan gereed was. Van Aken deed op het ministerie zijn best voor het Kadaster binnen de beperkte mogelijkheden. Hij ijverde ook voor een beter salaris voor de landmeters. In 1865 overleed hij op 54-jarige leeftijd.
1865-1904: twee kapiteins op een schip
In maart 1865 werd de landmeter 1e klas A. Bevers werkzaam gesteld aan het ministerie van Financiën. Een jaar later werd hij – zonder salarisverhoging – ingenieur-verificateur. Bevers kreeg het niet gemakkelijk. In de Tweede Kamer werd in 1869 de nieuwe wet op de grondbelasting behandeld. Kamerleden klaagden over de slechte toestand van de kadastrale kaarten en de kadastrale boekhouding. De kaarten hadden vaak een veel te kleine schaal. De Tweede Kamer wees ook op de tweeledige taak van het Kadaster: er is een fiscale- maar ook een rechtszekerheidsdoelstelling. Minister van Financiën Van Bosse (1809-1879) vond dat allerlei voorstellen uit de Tweede Kamer eigenlijk thuishoorden in een wettelijke regeling van het Kadaster (dat zou nog 123 jaar duren). In 1874 pleitte de Tweede Kamer voor een verbetering van het Kadaster (dat zou ook nog heel lang duren). Minister van Financiën Van der Heim (1824-1890) – blijkbaar slecht geïnformeerd – liet bij koninklijk besluit van 5 december 1875 bepalen dat er een organisatorische scheiding zou komen tussen de openbare registers en het kadaster. Geschrokken door de vele negatieve reacties, werd dit koninklijk besluit weer ingetrokken. Na alle verwarde discussies besloot de Minister om naast Bevers – die veel op reis was om controle uit te oefenen – iemand te benoemen voor de meer beleidsmatige taken inzake het Kadaster: dat werd in 1875 E.P. van Steenbergen (1829-1911). Hij werd benoemd tot adjunct-inspecteur van het Kadaster in algemene dienst. Bevers voelde zich buiten spel gezet. In een mislukte poging om iets goed te maken, kreeg Bevers de titel van hoofdingenieur-verificateur. Zijn salaris bleef f. 2800 per jaar, terwijl bijv. de controleur van het Kadaster te ’s-Gravenhage f. 3600 verdiende. Bevers nam een juist besluit: ontslagneming. Hij werd bewaarder der hypotheken in Roermond, later in Breda en later in ’s-Hertogenbosch, waar hij een van de best betaalde overheidsbanen had! Van Steenbergen was landmeter geweest en mocht zich vanaf 1876 Inspecteur van het Kadaster noemen. Hij was adviseur van de Minister en had geen zeggenschap over het personeel van het Kadaster. Van Steenbergen zat er, maar er gebeurde niet veel. De Minister zag dat ook in en in 1877 kwamen er elf ingenieurs-verificateur, men wilde de hermetingen ter hand nemen, er kwamen meer landmeters, hun salaris werd verhoogd en een wettelijke regeling van het Kadaster werd nodig gevonden (dat zou nu nog 115 jaar duren). Toch is er in de bijna 30 jaar dat Van Steenbergen op het ministerie werkte nog het een en ander gebeurd:
⦁ de hypotheken werden vernieuwd (dat is auteur dezes zelfs in 40 jaar niet gelukt)
⦁ de regeling van de grondbelasting werd verbeterd
⦁ er kwamen voorschriften voor hermetingen
⦁ er kwam een net van de Rijksdriehoeksmeting
⦁ in 1900 verscheen een nieuwe Instructie Kadaster
Van Steenbergen verliet het departement op 75-jarige leeftijd per 1 juli 1904. Bij zijn afscheid kreeg hij fruit- en bonbonschalen op zilveren voetstukken, maar geen woord van waardering is terug te vinden. Wel werd hij ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.
E.P. van Steenbergen
1904-1925: rust en teleurstelling
Na Van Steenbergen werd G.F. Stucki (1851-1914) de nieuwe Inspecteur van het Kadaster per 1 juli 1904. Hij was in 1872 adspirant-landmeter van het Kadaster geworden, in 1875 landmeter en in 1901 ingenieur-verificateur van het Kadaster te ’s-Hertogenbosch. Wellicht heeft hij geprobeerd op de winkel te passen, maar zelfs dat is niet bekend. Maar misschien is dat zijn grote verdienste geweest. In de hectiek van het leven kan een Stucki-periode een verademing zijn. Hij verliet de dienst op 1 oktober 1912, oud 61 jaar. Op 1 november 1912 werd de ingenieur-verificateur te Groningen E.J.A. Weygers Inspecteur van het Kadaster ten departemente. Weygers heeft zijn best gedaan voor de komst van de opleidingscursus voor landmeter te Wageningen. In 1916 verscheen door zijn toedoen een ongelukkig wetsontwerp over grensregeling (een soort Kadasterwet) en nog een paar mislukte voorstellen. Succesvoller was hij in het wegwerken van achterstanden bij het Kadaster die waren ontstaan tijdens de eerste wereldoorlog en in pogingen om te komen tot een eerste ruilverkavelingswet. Ook wist hij de Tarievenwet 1922 (waarin de kadastrale tarieven werden geregeld) in het Staatsblad te krijgen. Toch hebben teleurstellingen hem – op bijna 70-jarige leeftijd – naar zijn ontslag per 1 februari 1925 geleid. Hij overleed in de hongerwinter van 1944 op 89-jarige leeftijd.
E.J.A. Weygers
1925-1937: leiders of lijders?
Op 1 april 1925 werd de landmeter J. Zijlstra (1878-1952) hoofd van de nieuwe afdeling Kadaster op het ministerie. Zijlstra was in 1900 adspirant-landmeter geworden, in 1903 landmeter en bij zijn komst op het departement ingenieur-verificateur. Zijn verblijf op het departement is in vier woorden samen te vatten: hij kon niet wennen. Dus werd hij per 1 januari 1930 ingenieur-verificateur te Utrecht, later te Amsterdam. Op 1 april 1943 ging hij met pensioen.
J. Zijlstra
Per 1 april 1930 ging mr. H. Iwema (1882-1954) de kadastrale belangen op het Ministerie van Financiën behartigen. Ook zijn verblijf op het ministerie kan met bovengenoemde vier woorden worden samengevat. Iwema was oud-landmeter en voor zijn komst naar het ministerie hypotheekbewaarder te Leeuwarden. Hij was een bekwaam man, maar psychisch niet sterk. Bovendien vereenzaamde hij op het ministerie, vooral omdat hij een kadastrale eenling was. De tweede kadasterman – de hoofdcommies H. Tinkelenberg – was in 1930 met pensioen gegaan, nadat hij 23 jaar de kadastrale belangen op het departement had gediend. Iwema werkte aan de totstandkoming van de Ruilverkavelingswet 1938 en was pleitbezorger voor een centrale tekenaarsopleiding van het Kadaster. Die kwam er in 1939. Maar met Iwema ging het niet goed; zelfs over een typiste kon hij niet beschikken. Per 15 maart 1937 werd hij ontheven van zijn functie. Per 1 april 1940 werd hij overgeplaatst naar Groningen, waar hij bewaarder werd.
mr. H. Iwema
1939-1969: meer leiderschap getoond
Per 16 augustus 1939 werd de ingenieur-verificateur te ’s-Gravenhage, J.H.J. Houben (1877-1954), belast met de waarneming (!) van de functie van Inspecteur van de Hypotheken en het Kadaster, let wel: naast zijn functie van ingenieur-verificateur. Houben was adspirant-landmeter geworden in 1896, landmeter in 1899, ingenieur-verificateur in 1924. In die laatste functie was zijn standplaats Dordrecht, later Breda en later ’s-Gravenhage.
Bericht in Kadaster en Landmeetkunde, 1937
In de korte tijd dat Houben waarnemend inspecteur van het Kadaster was, is er heel wat gebeurd. De Duitse inval vond plaats. Belangrijk was de instelling van de Dienst voor Buitengewoon landmeetkundig werk. Bij deze dienst werkten veel mensen, vooral ten behoeve van ruilverkavelingen en hermetingen en leverde een voortreffelijke onderduikgelegenheid op. Er werden ook voorzorgsmaatregelen genomen om de kadastrale archieven zo goed mogelijk de oorlog te laten overleven. Op 1 augustus 1942 ging Houben met pensioen, hoewel hij tot 1 juli 1945 zijn opvolger nog adviseerde.
J.H.J. Houben
Per 1 augustus 1942 werd tot Inspecteur van de hypotheken en het kadaster benoemd: W.F. Stoorvogel, die in 1915 bij het Kadaster in dienst was getreden als adspirant-landmeter. Bij zijn aantreden als inspecteur was hij hoofd van het hoofdbureau van de Dienst voor Buitengewoon landmeetkundig werk te Delft. Houben had hem bij het ministerie aanbevolen. Hij was bekend geworden door de hermeting van Eindhoven. Ook hij had formeel een beperkte taak: adviseur van de Directeur-Generaal der belastingen. Hij hield kantoor op Buitenhof 37 te ’s-Gravenhage, waar ook de hypotheekbewaring en de landmeetkundige dienst waren gehuisvest. Die huisvesting behoedde Stoorvogel voor evacuatie naar Deventer, waarheen het hoofdkantoor van het departement in 1943 werd overgebracht. Stoorvogel - en ook Houben – zal het in de Tweede Wereldoorlog niet gemakkelijk hebben gehad. De bezetter zadelde het Kadaster op met allerlei maatregelen over vervreemding van landbouwgronden, deviezenbepalingen, Joods grondbezit, controle op hypotheekrente enz. Daarnaast moesten opgaven worden gedaan over bij het Kadaster werkzame mannen ten behoeve van de tewerkstelling in Duitsland, de Ariërverklaring, enz. Het betekende een voortdurend balanceren tussen formele medewerking en sabotage. De bezetting had het rechtsverkeer in onroerend goed sterk doen teruglopen, maar direct na de bevrijding kwam er werk aan de winkel: heel veel zelfs. Persoonlijk heb ik Stoorvogel niet gekend, hoewel hij in 1982 nog aanwezig was bij de viering van het 150-jarig bestaan van het Kadaster. Maar collega Jo Henssen (1926-2015) heeft nauw met hem samengewerkt en roemde altijd Stoorvogels kalmte, inzicht, wijsheid, kennis, integriteit en groot gezag. Ik geloofde dat allemaal graag, want Jo was een scherp criticus. Per 1 mei 1947 stelde de minister een afdeling Kadaster en Hypotheken in (vanaf 1956 directie genaamd), zodat Stoorvogel wat personeel kreeg. Hij bleef echter een adviseur van de minister en had over het personeel van het Kadaster in den lande geen zeggenschap, althans formeel niet. Stoorvogel had een afkeer van overhaaste beslissingen.
W.F. Stoorvogel
Onder Stoorvogels leiding kwam heel wat tot stand; te noemen is:
⦁ de letterlijke overschrijving van akten werd vervangen door indiening van afschriften;
⦁ een nieuwe regeling voor de scheepsboekhouding, in verband met het nieuwe binnenvaartrecht;
⦁ regeling van de appartementseigendom;
⦁ het filmplan, waardoor mechanische reproductie mogelijk werd;
⦁ inzet van fotogrammetrie voor kaartvervaardiging;
⦁ inzet moderne apparatuur: rekenmachines, planimeters, lichtdrukapparatuur, dienstauto’s, e.d.
⦁ een nieuwe Instructie Kadaster.
Stoorvogel ging op 1 juni 1958 met pensioen. Op die dag volgde mr. ir. S.M. Meelker (1913-1968) hem op; hij was reeds vanaf 1 juni 1951 werkzaam ter directie Kadaster en Hypotheken op het ministerie. Meelker trad in de voetsporen van Stoorvogel. Hij was zeer erudiet. In 1937 was hij landmeter te Amsterdam geworden, later te Eindhoven, Almelo en Groningen. In 1955 haalde hij zijn doctoraal examen rechten en een jaar later werd hij geodetisch ingenieur. Als secretaris van de Staatscommissie inzake het Kadaster heeft hij aan de totstandkoming van het rapport van die commissie veel werk verricht. Hij leed in toenemende mate aan suikerziekte en is lange tijd ziek thuis geweest. Aan zijn ziekbed op het eind van zijn leven, wilde hij slechts één medewerker van het Kadaster zien: Jo Henssen, met wie hij goed kon samenwerken. Zijn ziekte noopte deze begaafde man om per 1 januari 1968 ontslag te nemen. Slechts 23 dagen later overleed hij op de leeftijd van 54 jaar. Van 1 januari 1968 tot 1 april 1969 werd de functie van directeur waargenomen door ir. H. de Ridder.
mr. ir. S.M. Meelker
1969-1978: op de grens van de nieuwe tijd
Na Meelker duurde het even voor een geschikte opvolger was gevonden. Uiteindelijk viel de keuze op de ingenieur-verificateur van de divisie West (west Nederland), ir. M.J. te Nuyl. Matthijs Jan (Max voor intimi) was in 1916 geboren en had de opleiding voor landmeter in Wageningen, later Delft gevolgd. Zijn loopbaan begon in 1937 bij de Meetkundige Dienst van de Rijkswaterstaat. In 1939 trad hij in dienst bij het Kadaster, waar hij werkte aan de hermeting van Amsterdam. Hij werd overgeplaatst naar Groningen en keerde in 1960 terug naar Amsterdam, als hoofd van het bureau van de landmeetkundige dienst. In 1963 volgde zijn benoeming tot ingenieur-verificateur. Per 1 april 1969 werd hij de opvolger van Meelker op het ministerie van Financiën, als hoofd van de stafdirectie Kadaster en Openbare Registers. Op 5 maart 1969 was die directie verhuisd naar Kennedylaan 15, de zoveelste dependance van het Ministerie van Financiën in ’s-Gravenhage. Er is wel gezegd dat hij bij zijn benoeming voorwaarden stelde in de zin van: Kadaster weg bij Financiën, automatisering en reorganisatie van het Kadaster, maar zo werkte dat in die tijd niet en Te Nuyl greep de benoeming zeer vereerd met beide handen aan. Formeel had hij geen zeggenschap over het personeel van het Kadaster, want hij was met zijn kleine staf (ongeveer 8 mensen) slechts adviseur van de Directeur-Generaal van de Belastingen. Maar in de praktijk begreep iedereen dat zijn invloed groot was. Hij heeft auteur dezes per 1 februari 1972 toegevoegd aan zijn staf, waar ik een soort jongste bediende werd (ik had een overall in de kelder voor het inpakken van meetbanden enz.; een driedelig kostuum voor een receptie met de minister, enz. enz.) en ook een soort secretaris van Te Nuyl. Tijdens de lunchpauze (die bestond op Financiën overigens niet) at hij zijn brood (klaargemaakt door zijn vrouw) vaak op, zittend op mijn bureau. Wij konden het zeer goed samen vinden en ik heb altijd zeer groot respect voor hem gehad. Ik mocht te allen tijde zijn kamer betreden, ongeacht of de deur open of dicht was en ongeacht of er bezoek was of niet. Soms vroeg hij me om tijdens een bezoek op zijn kamer binnen te komen. Dat was bijv. het geval als een vrouwelijk personeelslid zich kwam beklagen over vermeend onrecht. Hij kon niet goed tegen huilende vrouwen, zoals hij me toevertrouwde. Daar had hij namelijk heel wat ervaring mee: thuis had hij vier vrouwen (echtgenote en drie dochters) en kort na de oorlog was hij commandant van een kamp met gedetineerde NSB-vrouwen. Mijn trouwdag woonde hij samen met zijn vrouw bij. Ik mocht van hem een functie uitkiezen bij de reorganisatie in 1974. Als hij een paar dagen ziek was (wat zelden gebeurde), belde zijn vrouw op of ik de ingekomen post aan zijn ziekbed wilde brengen. Hij steunde zijn mensen door dik en dun. Hij was welsprekend, vooral als zijn speech door zijn medewerkers goed was voorbereid. Hij kon meesterlijk reproduceren. Hij was dominant, maar kon goed luisteren. Toch was deze harde werker geen bureauman. Eigenlijk lag zijn hart bij het buitenleven. Hij was ook een verwoed jager in zijn uitgestrekte bossen en landerijen in Drenthe. Als directeur stond hij op de grens van de oude en de nieuwe tijd. Heel veel zaken zijn tijdens zijn leiding uitgedacht of gestart: de automatisering van de kadastrale registratie, de grootschalige basiskaart, het wetsontwerp Kadasterwet, de reorganisatie van het Kadaster waarbij 56 bureaus werden samengevoegd tot elf directies, de losmaking van de Belastingdienst op 1 juli 1970, de overgang op 4 juni 1973 naar het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en de verhuizing van de hoofddirectie per 1 januari 1974 naar Apeldoorn. Ook dacht hij aan een leidingenregistratie en een samengaan van het Kadaster en de Topografische Dienst van het ministerie van Defensie, zaken waarvan het nog jaren zou duren voor het zover was. Zijn vertrek kwam voor zijn mensen abrupt en werd door mij erg betreurd. De echte reden wisten weinigen: het boterde niet tussen hem en de toenmalige Secretaris-Generaal van het ministerie van Volkshuisvesting. Per 16 januari 1978 verliet hij de dienst. Hij overleed in 1996.
Te Nuyl
1978-1991: leiderschap gezocht!
Na het vertrek van Te Nuyl begon een onzekere tijd. Te Nuyl had zelf een opvolger aanbevolen: ir. drs. H.A.L. Dekker (1940), werkzaam als geodeet bij de Nederlandse Spoorwegen. Ik heb hem leren kennen als een zeer sympathieke en toegankelijke man, met grote capaciteiten. Maar in een sterk hiërarchisch ingestelde dienst met oude mannen in de top, kon Dekker (toen 37 jaar) zijn draai niet goed vinden. Helaas hebben de mensen die direct onder hem ressorteerden, hem op een weinig elegante manier behandeld. Ze lieten hem vallen. Ze hadden hem beter een kans kunnen geven. Maar Dekker was jong en enthousiast en niet zo sterk in het ontwikkelen van een slimme strategie om met de oude garde om te gaan. Toch kwam er onder zijn leiding veel tot stand, onder meer de automatisering van de kadastrale kaart (1979-1982) en de start van de automatisering van de kadastrale registratie (vanaf 1978). Medio 1982 werd ir. J.W. Resink hoofddirecteur, tot die tijd was hij plaatsvervangend hoofddirecteur. Met Resink trad een periode van rust in. Hij paste op de winkel. Doorgaans klinkt dat niet erg positief, maar deze keer wél. Ieder kon zijn gewone werk weer doen! Per 1 februari 1985 verliet Resink het Kadaster. Het zou niet lang duren voordat velen verzuchtten: was Resink er nog maar. Op 1 mei 1985 trad mr. ir. C.J. Remijnse (1941) aan als hoofddirecteur, van oorsprong een militair. Financieel ging het toen niet zo goed met het Kadaster en daarom greep Staatssecretaris Heerma van VROM in: mr. J.W.J. Besemer (1946) werd hoofddirecteur per 1 maart 1991. Drie jaar tevoren was hij feitelijk reeds plaatsvervangend hoofddirecteur geworden.
ir.drs.H.A.L. Dekker Ir. J.W. Resink mr. ir. C.J. Remijnse
mr. J.W.J.Besemer
1991-nu: modern leiderschap
Besemer kende de weg in Den Haag; hij was directeur van de Centrale Directie Juridische Zaken op VROM geweest. Hij opereerde strategisch handig en kreeg het Kadaster financieel gezond. Hij wist ook het vertrouwen van het Ministerie, het notariaat e.d. en de medewerkers, te verkrijgen c.q. te houden. Er kwam veel tot stand in de tijd dat Besemer hoofddirecteur en voorzitter van de Raad van Bestuur was: een directe aansluiting van de kadastrale informatie voor de klanten, de automatisering van de hypothecaire registratie, koppeling met het GBA, de overname van de Topografische Dienst, enz. Veel werk deed hij ook voor de verzelfstandiging van het Kadaster. Op 1 mei 1994 werd het Kadaster een zelfstandig bestuursorgaan, waarvan hij bestuursvoorzitter werd, naast de bestuurders mr. H.G.J.M. Beckers en ir. J. Lahuis. Lahuis vertrok per 1 september 1998 en werd op 1 oktober 1998 opgevolgd door dr. C.J. Kroese.
drs. Th.A.J. Burmanje
Op 1 mei 2004 trad een nieuwe Raad van Bestuur aan: drs. Th.A.J. Burmanje (voorzitter), G.J.M. Barnasconi en ir. A.P.G. Groothedde. De laatste vertrok per 1 oktober 2012 en Barnasconi per 1 september 2014. Per 1 december 2014 trad mr. F.L.V.P.L. Tierolff toe tot de Raad van Bestuur; hij vervulde al jaren diverse functies binnen het Kadaster. Nieuwe werkmethoden, nieuwe taken, nieuwe technieken, een nieuwe organisatievorm, nieuwe gebieden (drie Antilliaanse eilanden), enz. hielpen het Kadaster vooruit: Tempora mutantur, nos et mutamur in illis.
(Bronnen: Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde, jaarverslagen Kadaster 1958-heden, en vooral : mijn geheugen)
Bijlagen
-
Kadaster 200 jaar bestuur.doc
odt | 2 MB | 1286 hits